Hoe zagen estuaria er vroeger uit en nu. Wat is het grote verschil. Wat betekent dat voor de natuur en hoe proberen we de oorspronkelijk situatie stukje bij beetje, proefondervindelijk, te herstellen. Maar ook; wat leren we daarvan.
Hoogleraar Tjisse van der Heide van de RUG borduurt voort op eerdere presentaties deze morgen. Hij toont ons een kaart van hoe de Nederlandse kustlijn er 1200 jaar geleden uitzag: een groot aaneengesloten, dynamisch gebied met natuurlijke overgangen van open zee naar strandwal en van kwelder naar laag- en hoogveen. Stuk voor stuk met hun eigen, karakteristieke begroeiing. Hoe anders is dat vandaag de dag. “Voor onze veiligheid en om land te winnen hebben we de kustlijn strak getrokken”, vertelt Tjisse die dit illustreert met een plaatje. “In totaal is de kustlijn teruggebracht tot 25% van zijn oorspronkelijke lengte. Zeeland spant de kroon; daar bleef slechts 80 kilometer kustlijn over van de oorspronkelijke 800 kilometer.”
Gevolgen groot
Het hoeft geen betoog dat dit grote gevolgen heeft voor de ecologie van de kuststrook. Van der Heide illustreert dat met een aantal voorbeelden. “Voor de morfologie van het Wad betekent het bijvoorbeeld dat de stroming en getijdewerking zijn toegenomen en geulen zich verplaatsen. Ook is er 150 vierkante kilometer zeegras verdwenen. Net zo goed als economisch belangrijke soorten als anjovis en haring. “
In de afgesloten Grevelingen spelen andere processen. Hier is de getijwerking verdwenen en een groot zoutwaterbekken ontstaan. Met als resultaat dat onder meer het aantal substraatsoorten toeneemt, er sprake is van vermesting ten gevolge van de landbouw en er zogenaamde ‘dead zones’ ontstaan door zuurstofgebrek. “Met name in de late zomer en herfst zie je hier veel dood organisch materiaal, maar ook dode mosselen en krabben. We proberen dit op te lossen door bij tijd en wijle water in te laten zodat er verversing optreedt en de overmaat aan voedingsstoffen kan worden afgevoerd. Resultaat is dat de vermesting inderdaad iets afneemt, maar het zuurstofgebrek en de gebrekkige uitwisseling tussen de onderste koude en bovenste warme(re) laag blijven bestaan.”
Fenomeen
In de grotendeels open – en bij storm afgesloten – Oosterschelde speelt weer een ander fenomeen. “De dam met zijn pijlers reduceert de getijslag met 12% en de stroming met 30% als hij open staat. De geulen zijn door de beperkte stroming groter dan nodig is voor die stroming. Daardoor vullen ze zich nu met zand dat niet langer afkomstig is uit de Noordzee, maar van de platen en schoren in het gebied die afkalven.”
Ondanks het grondig insnoeren van de kustlijn zijn er nog stukjes geleidelijke zoet-zout overgangen overgebleven, met hun natuurlijke dynamiek en afwijkende flora en fauna. Van der Heide noemt de Eems-Dollard, al heeft die ook te lijden onder het straktrekken van de kustlijn. Ook hier dringen zout en getijdewerking minder ver door dan onder normale, natuurlijke omstandigheden en blijft de kwelder beperkt tot een smal randje. Op de Waddeneilanden is er in beperkte mate ook nog sprake van een natuurlijke dynamiek en geleidelijke zoet-zout overgang. Van der Heide noemt Spiekeroog als voorbeeld en ook Schiermonnikoog waar een washover – ten gevolge van een eerdere doorbraak in de stuifdijk – zorgt voor een stuk brak rietmoeras achter de dijk. “Ganzen zijn gek op dit riet en houden het gebied open”, aldus de hoogleraar.
Zoute kwel
Minder opvallend, maar wel leerzaam, is het brakke milieu dat ontstond door zoute kwel in een dijksloot in de Bantpolder. Ook de Bol op Texel kent een beperkte zoute kwel op voormalige landbouw- en kleigrond. “Deze gronden zijn wel afgesloten van de natuurlijke dynamiek die ontstaat bij getijdewerking. Deze voormalige landbouwgronden kenmerken zich door een hoog stikstof- en fosfaatgehalte. Mede onder invloed van de uitwerpselen van vogels die hier graag foerageren en broeden. Deze nutriënten worden niet afgevoerd, wat in een open systeem wel zou gebeuren.”
Een ander fenomeen signaleert Van der Heide in polder Westzaan. In het voormalig veengebied stagneert de afbraak van het veen onder invloed van de zoute kwel die veroorzaakt wordt door het Noordzeekanaal.
Van der Heide vervolgt zijn betoog met de constatering dat er dus op diverse plekken wordt geëxperimenteerd met brakke milieus en dat we daar het nodige van leren. Niet alleen wat betreft de invloed van het binnenlaten van zout water, onder verschillende omstandigheden, maar bijvoorbeeld ook als het gaat om de ruimte die daarvoor nodig is om te kunnen functioneren. Hij sluit af met een ander, kleinschalig experiment: de aanleg van de vismigratierivier. Een project dat niet alleen de vistrek op gang gaat brengen, maar ook ruimte biedt aan een nieuw, klein stukje brakken natuur op de grens van Waddenzee en IJsselmeer.